TOOTS:
Bavaria Atelier GmbH – München – Prod.-Nr. 35.127
‘Toots Thielemann’
Het is begin april 1980 als ik de ‘Stabliste’ plus de
planning onder ogen krijg van een film die ik over Toots
ga maken.
De secretaresse die de ‘Stabliste’ getikt had kende Toots
kennelijk niet, hield waarschijnlijk niet van jazz en tikte
zijn naam als Thielemann, in plaats van Thielemans.
Slordigheidjes waar ik niet zo van houd.
Montreux mei 1979. (bijna een jaar eerder)
Ik heb een ontbijtafspraak met Hannes Hoff, Chef Drama
und Unterhaltung van de WDR.
‘Gisteravond werd het ‘Gouden Roos Festival’ met een feestje
afgesloten. Hannes Hoff en ik mogen elkaar en waarderen
elkaar. Hij heeft onvoorwaardelijk geloof in mij en gaf mij
alle ruimte om programma’s te maken. Daarmee waren we
ook succesvol. Zowel in Montreux, bij de BBC, in Brazilië,
Japan als elders.
Die ochtend aan het ontbijt zij hij: ‘Bob wat zou je leuk
vinden om te maken’.
‘Hûh...?’
Het overviel me.
Ik dacht even na en zei: ‘...een film rond Toots Thielemans.
Een blik in het leven van een uitzonderlijke musicus en
aimabel mens.’
Hij keek me even aan. Kleine glimlach, ogen waarin plezier
rondzwom en een mond die zei`: ‘Bob, machen wir’!
Zo begon mijn avontuur met Toots .
Mijn wens werd in de allereerste plaats afgevuurd door mijn
adoratie voor zijn prachtige talenten maar ook door een
zekere afgunst. Had ik maar zijn talent gehad. Met mijn
schoolvriendjes Reier Schot en Wim Romer waren we in een
ver, ver, verleden als mondharmonica-virtuosen, landelijk
winnaar geworden van de Oprechte Amateur. Bovendien
speelde ik ook gitaar, maar ’t was natuurlijk in de verste verte
helemaal niets vergeleken bij die prachtige, lieve, uniek
getalenteerde internationale grootheid.
Ik wilde mijn bewondering omzetten in een film. Niet al te
zeer geleidt door adoratie, maar veelmeer door
nieuwsgierigheid. Zijn leven ervaren, zijn pleziertjes, zijn
bewonderaars ontmoeten, hem leren kennen. Hoe keek hij
om zich heen, hoe beleefde hij zijn leven. Had hij nog andere
ambities, behalve een internationaal geprezen jazzmuzikant
te zijn? Hoewel dat eigenlijk geen ambitie was. Het overkwam
hem. Hannes Hoff, gaf Bavaria Studio’s in München de
opdracht om de productionele kant van de film te regelen.
‘k Kende daar veel mensen.
Had daar eerder al films gemaakt en wilde deze film graag
draaien met Gernot Roll, een fenomenale cameraman
waarmee ik een voor die tijd (1970) nogal spectaculaire film
gemaakt had rond Esther Ofarim.
De Produktionsleiter werd Otto Boris Dworak , een naar enige
corpulentie neigende Oostenrijker die hand- en spandiensten
had verricht bij het draaien van ‘The Sound of Music” en in-
middels als productieleider een stevige reputatie had
opgebouwd. Heerlijke man. Iemand waarmee ik meteen
een band voelde.
Tijdens de voorbereiding had ik een aantal gesprekken met
Toots, altijd in aanwezigheid van zijn, lieve, zorgzame,
onafscheidelijke, jongere levenspartner Huguette. Om hem
ergens te spreken te krijgen was nog niet zo eenvoudig. Als ik
hem belde, hoorde ik meestal het antwoordapparaat:
“ this is Toots Thielemans speaking, until december 15, I am
in Tokyo, please leave your name and message on this
recording machine and I will return your call as soon as I can.
Please speak after the beeb.’
Tokyo kan je vervangen door New York, Moskou, Sao Paulo
of een ander ver oord. Maar gelukkig hoorde daar ook met
regelmaat Nederland bij.
Het bleek moeilijk om Toots te verleiden tot een vorm van
zelfanalyse. Hij zocht bij voorkeur de wat luchtige kant van
het leven en deed de meer persoonlijke vragen af met een
grapje, een glimlach of een schaterlach.
Hoewel hij het ook wel vermoeiend vond, genoot hij zeer van
het leven dat hij leidde. Altijd onderweg, altijd ergens in de
wereld in een hotel, maar altijd ook applaus en bewondering
van fans en van de kleinste tot de allergrootsten in de muziek.
10 april 1980
Eerste draaidag.
We staan op het platform van het vliegveld Zürich-Kloten
en wachten op het vliegtuig van SwissAir, waar Toots
en Huguette zo meteen uit zullen stappen. Als het toestel is
uitgerold, gaat het kontje van de machine open en stapt Toots ,
gevolgd door Huguette , met de gitaar in de ene en een
tas in de andere, uit het toestel. Zwarte vissers-pet op
zijn hoofd, duffelse jas aan (’t is begin april en koud) en
een dikke glimlach op zijn gezicht.
We gaan per taxi naar Hotel Nova Park , waar Toots die
avond en de dag daarop, een gig heeft met Monty Alexander
piano, Martin Drew drums en Ray Brown bas.
De begroeting vindt plaats in de bar. Vrolijkheid,
gezelligheid, omhelzingen, schouderklopjes en een glaasje
op het weerzien. ‘
‘How are you man..?’
Big baer brown’, zegt Toots en omhelst de grote zware
fenomenale bassist, die voor dat grote lijf een veel te hoge
stem heeft.
‘Thank you guys’, zegt Toots, ‘to come to my show.... hahaha’.
Iedereen lacht hartelijk mee.
Die middag wordt er gerepeteerd. Relaxte sfeer, professionals
onder elkaar. Monty luistert naar Toots die op de gitaar in
accoorden een melodie speelt, big bear Brown staat op een
rond praktikabeltje en zegt tegen Monty : ‘play a couple of
bars of ‘Summerwind’, I want to know what it feels up here’
Monty zet ‘Summerwind’ in en dan vindt het mysterie van de
muziek plaats... Vier topmuzikanten, een aantal akkoorden,
die binnen een zeker aantal maten de bodem leggen voor een
melodie, een ritme, een tempo het creatieve genie van het
individu en je hoort, gedragen door 4 individuele talenten, de
fabelachtige symbiose van 4 verschillende instrumenten.
De niet tastbare kunst in de ordening of chaotische ordening
van klanken.
Tijdens die repetitie gebeurt natuurlijk, wat ik altijd heb
meegemaakt als jazzmuzikanten ergens op een plek in de
wereld spelen, er duiken altijd andere jazzmuzikanten op.
Er is kennelijk een tamtam die de muziek vooruit reist
waardoor men van elkaar weet, wat, hoe en waar.
Zo ook hier.
De repetitie wordt onderbroken om bassist Jimmy Woode te
omhelzen en even later volgen de hugs en kisses met
John Ward, destijds drummer bij het Hazy Osterwalt sextet,
maar daarvoor drummer in het kwartet van Toots.
Vrolijkheid, plezier, herinneringen, een gelukkig weerzien.
’s Avonds bij het concert voor het publiek, treedt Toots op als
de leader. Op zijn rustige, beetje verlegen manier spreekt hij
het publiek toe en kondigt hij de nummers aan. Dan is het tijd
voor een intermezzo.
Toots kondigt een nummer aan als ‘a peace of auto-biography:
the dirty old man’.
Met het gezicht van een stout jongetje, kijkt hij Ray Brown
aan en zegt: ‘there is lyrics, but we won’t sing them, right Ray..?’
Het plezier stuitert door de ruimte. Hij speelt ‘dirty old man’ op
de gitaar (hij speelt sowieso die avond veel gitaar).
Alle 4 hebben dikke pret. Toots haalt diep adem, zet aan om
e gaan zingen, maar komt niet verder dan:’... why don’t you.....’
Het waarom horen we niet, de tekst fade uit achter een
suggestieve glimlach en een besmuikte blik van Ray Brown .
Het publiek lacht.
‘They know the words, Ray’ en even later ‘lalalaat’ Toots
het refreintje met een dikke knipoog naar de seksuele
implicatie. Nergens wordt het meer dan de ondeugende
suggestie van een stoute jongen.
Toots heeft met het publiek en de muzikanten een complot
gesmeed dat iedereen die het meebeleefd een beetje gelukkiger
maakt. Het is een topavond.
Twee dagen later zitten we in het vliegtuig naar New York.
Otto Boris heeft doodsangst voor vliegen. Zodra het toestel
gaat taxiën om te vertrekken, trekt hij een jas over zijn
hoofd en is niet meer aanspreekbaar.
Toots en Hueguette zitten als twee verliefde teenagers bij elkaar.
Het is behalve voor Otto Boris, een relaxte vlucht.
Buiten bij Kennedy Airport worden we opgewacht door onze
New York crew. Een eindje verderop zien we Ray Brown
vervoer regelen voor zichzelf en zijn bas. We wuiven.
‘k Ben blij’, zegt Toots , ’dat ik mijn brood verdien met mijn
broodje en mijn gitaar. Ray moet altijd 2 tickets kopen. Één
voor hemzelf en één voor z’n bas. Haha..’
Gernot Roll, de cameraman schuift bij Toots en Huguette in
een taxi en rijdt mee naar onze verblijfplaats voor de
komende 10 dagen, het Marriott Essex House aan Central
Park South.
Tegen het einde van de middag, als we het tijdverschil
meerekenen is het al middernacht, hebben we nog even
een gesprekje op de hotelkamer om kort het schema voor de
komende dagen door te nemen. Terwijl we daar toch redelijk
vermoeid zaten vroeg ik hem hoe hij zich voelde. Op ons
lijstje stonden de komende dagen ontmoetingen met o.a.
Benny Goodman, Paul Simon en Bill Evans en toen zei hij:
‘Ik ben nu 58, ik ben heel gelukkig. Ik heb het punt bereikt
waarop ik relaxt, met zeg maar energie nul, in harmonie ben
met mijn geliefde en mijn muziek...
Ik heb geen yacht nodig of een paleis, alles is goed zo, we eten
lekker, ik kan een broek kopen en ik hoop dat ik de paar jaren
die ik nog heb kan blijven reizen en muziek maken en tenslotte
kan zeggen, ik heb mijn best gedaan met de gaven van ‘the
man upstairs’.
23.8.’16
(wordt vervolgd)
‘
TOOTS 2:
New York 12 april 1980 Toots heeft een engagement voor een week in de Greenstreet Bar .
Bij jazzkenners een place to be. Het is een
modern sfeervol restaurant, in de Village. Good food,
good atmosphere, small stage.
Het is ook de week waarin de New York Jazz Awards zullen
worden uitgereikt. Toots, al meerdere malen winnaar in de
categorie Miscellaneous , is ook dit jaar weer genomineerd.
De keuze zal gaan tussen Howard Johnson – tuba, Andy Narrell – steeldrums en Toots . Later die week zal de jury de
winnaars bekend maken. Toots wint.
Op de 13e ’s avonds heeft Toots een repetitie met zijn side-
men. De pianist Kenny Barron en de bassist Paul West.
Het management heeft die twee geëngageerd. Toots heeft
nooit eerder met ze gewerkt. Men kent elkaar alleen van
naam. Intussen hebben Otto Boris en ik te maken met
totaal onvoorziene problemen. Toots had op persoonlijke
titel afspraken gemaakt met Benny Goodman en Paul Simon . Als Otto Boris met de respectievelijke heren contact
zoekt, laat het management van Goodman weten, dat hij
absoluut geen tijd heeft en Paul Simon laat weten dat hij
te ziek is om geïnterviewd te worden, laat staan om samen
met Toots te musiceren.
Ik vertel het Toots. Hij is teleurgesteld en vraagt of hij het
nog een keer mag proberen. Maar ook die directe
persoonlijke telefoontjes veranderen niks aan de situatie.
Onze ‘gründlich’ opgebouwde planning is voor een belang-
rijk deel naar de knoppen.
‘Was machen wir nun, Bobchen’, vraagt Otto Boris.
Tja.., wat nu? ‘Wie Jazzmusiker, wir Improvisieren!’
Ik ga naar mijn kamer en probeer de linker en rechterhelft
van mijn brainframe zo te synchroniseren dat we de tijd
die we overhebben, zinvol en dienstbaar aan het portret
van Toots , kunnen inzetten.
Één van de markantste city landmarks in New York vond ik
het ijsbaantje op Rockefeller Center . Als kind had ik eens
een prachtige romantische speelfilm gezien, waarin dat
ijsbaantje een belangrijke rol speelde. Dat is me altijd
bijgebleven en diep in mijn hart ook de wens om daar eens te
mogen draaien.
Ik stelde Toots voor, dat hij op die plek een mini lezing zou
geven over zijn instrument. Over de verschillende
mondharmonica’s en het verschillende gebruik. Toots vond
het enig. Klein probleem was wel, dat je daar niet zomaar
kan draaien. Onze New York crew legde uit, dat je zoiets
ongeveer een jaar of twee van te voren moet aanvragen bij
de speciale afdeling op het stadhuis, dat zich bezighoudt met
het verlenen van filmvergunningen. Otto Boris , hoorde dat aan en zei dat hij maar eens langs
zou gaan bij dat ijsbaantje . Twee uur later was hij terug
mochten we daar draaien wanneer we maar wilden.
Het ijsbaantje werd gerund door een magere, lange, bitse,
oorspronkelijk Duitse vrouw. Een ‘Hager-typ’, zeg maar
Olijfje van Popeye. Otto Boris had haar met zijn ‘Wiener Schmäh’, ingepakt,
geparfumeerd en in zoete woorden gewikkeld.
Een dag later gingen we daar draaien.
Maar eerst was er ’s avonds de eerste repetitie van Toots ,
met Barron en West . We rijden naar een straat ergens in
Manhattan aan de Westside. De kennismaking is vanuit
Paul West open en buitengewoon hartelijk:
‘...is this the gig....eh.... I waited all my life for this...” haha...!
Barron is gereserveerder. Wat afstandelijker. Professioneel.
Toots , pakt zijn muziekmap uit de tas en legt uit wat hij aan
repertoire zou willen spelen. ‘.. eh a few Monk things....some
Miles Davis, ..all Blues...’
Barron knikt eens. Gaat achter de vleugel zitten en steekt
een lang dun sigaartje op. Het repetitielokaal is een
naargeestige ruimte. Zuilen die het zicht belemmeren, hier
en daar een tafeltje met te lang gebruikte stoelen. Smoezelige
kleuren, plat en koud neonlicht.
Het doet er niet toe. Toots zet z’n broodje aan z’n mond en blaast de eerste 2
maten van Monk’s ‘Straight no Chaser’. Feilloos valt Barron
in met de voor Monk zo typische ‘valse noot’. Over Toots’
gezicht vlindert een gelukkige glimlach. Voor het mini-
publiekje van Huguette , Toots’ Amerikaanse manager en
wij als crew wordt er schitterende muziek gemaakt. Op zijn
fluwelen zachte manier stuurt Toots de anderen aan. Soms
met een vriendelijke onderbreking, soms door met de ene
hand de harmonica en microfoon vast te houden en met de
andere, door het knippen met zijn vingers het tempo op te
voeren of juist terug te nemen. De kilte en de smoezeligheid
van het repetitielokaal en de creativiteit van drie muzikanten
die, omdat ze nog nooit met elkaar gespeeld hebben, toch wel
even willen laten horen wat ze in huis hebben, maakt de
avond tot iets heel bijzonders.
Een paar uur later liggen we allemaal tevreden in ons bedje.
Even vergeten dat er nog een paar problemen dienen te
worden opgelost. Maar ja, wat in mijn hoofd ontstaat, zet Otto Boris om in werkelijkheid. Goodnight Irene.
Pff... snarch....!!
De volgende dagen speelde Toots ’s avonds in de Greenstreet
Bar en draaiden we overdag op plaatsen met herinneringen
en geschiedenis.
We draaien voor de ‘Cotton Club’ . De plek die refereert aan
de cotton fields in het zuiden van Amerika, de slavernij
en de oorsprong van de blues. Voor Toots , eigenlijk een plek
van voor zijn tijd. Zijn jazzcarrière begon in de jaren 40. Toen
waren de hoogtijdagen van de Cotton Club’ al voorbij. Hij
kijkt naar de replica van wat ooit geschiedenis schreef. ‘..i
n het origineel waren het de tijden van Louis Armstrong en King Oliver .
Dit hier is retro-nostalgie... ’ zegt hij. ‘Dit is geen Cotton Club.
Je kan beter spreken van een polyester-club’.
Onder politiebescherming, (was nodig volgens onze New York crew,) gingen we naar Harlem. Om precies te zijn naar:
253 West 125th Street. De biotoop waar velen begonnen die
later tot grote hoogten stegen. ‘ The Apollo Theatre’. Toots bewaart er mooie herinneringen aan. In 1951 heeft hij
er twee weken gespeeld als gitarist bij George Shearing.
Twee jaar eerder, in 1987 was er na renovatie een speciaal
concert ter gelegenheid van de heropening. Toots was
uitgenodigd om mee te spelen met o.a. J.J. Cale, Ralph McDonald, the Brecker Brothers. Het was een feest en
een grote eer.
Behalve een internationaal gewaardeerde, virtuoze muzikant
is Toots ook componist. Zijn bekendste stuk is Bluesette.
In de film heb ik een muzikaal doorlopende montage
gemaakt van misschien wel 40 verschillende uitvoeringen
van dat stuk. Volgens Toots zijn er wel honderd:
‘ Ja Bob, dat is mijn pensioen, haha...’ zei hij schaterlachend.
Ik had hem verteld dat ik een dwarsfluit wilde kopen en hem
gevraagd of hij mee wilde gaan. ‘ ...maar natuurlijk... ‘ Op een
vrije middag, neemt hij me mee naar 48th of 56th
street, of misschien ook wel een straat daartussen. Hoe dan
ook een straat waar vele muziekwinkels bij elkaar zijn.
Het was alsof een popstar door de staat liep. Van alle kanten
werd hij herkend en begroet. In de winkel was het nog erger.
Muzikanten waar hij mee gespeeld had, kwamen op hem af,
muzikanten die ooit wel eens met hem zouden willen spelen,
wilden een praatje maken. Het was ongekend.
Uiteindelijk hebben we de dwarsfluit gekocht, liepen daarna
een klein platenwinkeltje binnen, omdat ik daar een speciale
plaat hoopte te vinden en al neuzend door de bakken, klonk
ineens ‘Bluesette’ door de zaak. De eigenaar had hem
herkend, was een jazzfan en wilde zijn waardering laten
horen. Toots werd er verlegen van. Glimlachte vriendelijk en
zei tegen mij: ‘..hoor je het....mijn pensioen....hahaha! ’
Onder applaus verlieten we de zaak.
Er waren veel mooie, bijzondere en bizarre momenten.
Op een dag zou ik een stuk met Toots draaien rond de
prachtige fontein met de engel in Central Park.
Er ontstaat een Hollywood sfeertje. Gernot Roll , had
kollossale spots laten aanrukken, rails in een cirkel rond de
fontein laten leggen en daarop een camerakraan geposteerd.
Iedereen is hard aan het werk om de eerste ‘slate’ te kunnen
draaien.
Ik sta een beetje aan de zijkant toe te kijken.
Ongemerkt is er iemand achter mij komen staan die tegen
mijn rug zegt: ‘Tja, als we ooit zover nog eens zouden komen.
Dit is toch wel het echte werk.’ Als ik mij omdraai kijk ik in
het gezicht van Ralph Inbar.’ ‘Inderdaad Ralph, als.... hoe mooi is dat...?’
We babbelen een beetje. Het grappige is, dat het niet de
eerste keer is dat ik Ralph in het buitenland tegenkom.
Een paar jaar eerder ook al in New York en ergens in de
60er jaren, na de zesdaagse oorlog lopen we elkaar tegen
het lijf, voor de Jaffa-poort in Jerusalem.
Nu dus in Central Park. Als de voorbereidingen klaar zijn
komt mijn Amerikaanse regie-assistent naar mij toe en
zegt: ‘ Bob, we are ready’. ‘Sorry Ralph, ik moet aan het werk.’
Zijn bek viel open! Even moet hij gedacht hebben: Bananasplit!
We hebben een afspraak met Bill Evans . De sublieme
pianist en componist, die vele malen onderscheiden is met
Grammy-awards en de pianist, die op één nummer na, met
Miles Davis speelt op de beste jazzplaat ever, ‘ Kind of Blue’.
Toots en hij hebben onlangs samen een LP opgenomen
onder de titel ‘Affinity’ . Ook weer genomineerd voor een
Grammy.
We rijden naar New Jersey, waar Evans woont in een
redelijk luxueus flatgebouw.
Als we aanbellen, wordt er niet gereageerd.
‘Jeez...hij zal het toch niet vergeten zijn....’? T
oots , wacht geduldig in de hal. Arm om de schouder van Huguette
en zij haar arm om zijn middel. Lief beeld.
We bellen nummers waarop Bill , bereikbaar zou kunnen
zijn, maar er wordt nergens opgenomen.
We wachten!
Na drie kwartier stapt hij de hal binnen. Excuseert zich en
we gaan met de lift naar boven.
‘ I didn’t know you were coming’, zegt hij tegen Toots ,
‘I thought they come for a quote .....
I had some juicy stuff prepared. Hahaha...’
Als ik op de lessenaar van de vleugel kijk, zie ik een met
potlood geschreven score van Jan Akkerman . Ik ben
verrast. Akkerman is natuurlijk ook een geniale muzikant,
maar om zijn score bij Bill Evans op de lessenaar te zien
liggen is verrassend. Op de één of andere manier voel ik
ook iets van trots. Bizar natuurlijk.
Ze praten een beetje. Lachen een beetje. Allebei geen
eloquente babbelaars die elkaar veel te zeggen hebben.
Totdat Bill Evans achter de vleugel gaat zitten, Toots zijn
broodje pakt en het over muziek gaat. Dan praten de noten.
Het is taal die ze zonder woorden tot in alle finesses
beheersen en waarvan ze de grammatica tot in het kleinste
detail, kennen. Bill heeft een gipsen manchet om zijn linker
hand. Ongelukje gehad. Maakt allemaal niet uit.
Ze mompelen iets tegen elkaar en dan begint Toots te spelen
en valt Bill in. Wat er dan gebeurt valt voor mijn muzikale
begrippen, niet meer onder spelen, maar is virtuoos,
hogeschool jongleren met een melodie, waarbij ongeveer elke
maat moduleert naar een andere toonsoort. Er ontstaan
waaiers van over elkaar buitelende akkoorden, die Toots , als
een wildwatersurfer met golven van noten bestijgt, beklimt,
dan weer afdaalt naar de lagere regionen om ze weer op te
tillen naar de Goddelijke genade die muziek kan zijn. De
twee mannen kijken met een enkele blik naar elkaar en zijn
volkomen gelukkig.
Het is duidelijk.
Dit is het verhaal van Toots .
Zijn muziek.
Hij praat met zijn instrument. Schitterende monologen
waarin puurheid, oprechtheid en emotie niet te missen zijn.
Het zijn niet de woorden die alles zeggen, maar de noten.
Een paar maanden na onze opname stuurt hij mij
onderstaand drukwerkje.
We houden contact en ik informeer hem over de montage.
Als die klaar is maken we de afspraak dat hij, als hij in
Nederland een gig heeft, ik hem ophaal en we bij mij thuis
de film gaan bekijken.
In januari 1981 is het zover. Hij belt dat hij een optreden
heeft in Vollebregt. Ik ga erheen, haal hem op en aan het
begin van de nacht zitten we samen bij mij thuis naar de film
te kijken.
Hij is ontroerd.
Voor ik hem terugbreng naar z’n hotel zegt hij: ‘‘k Heb ook nog een presentje voor jou...’
Hij grijpt in z’n tas en geef mij z’n broodje.
‘ Affinity’ ....zegt hij.
Het broodje is gedateerd 79/6.
Op de bovenkant heeft hij een stickertje met zijn naam en
adres geplakt met wat handgeschreven woorden: ‘To Bob with gratitude and love. Toots’
Indeed Toots, with gratitude and love!! Bob Rooyens _24.8.'16