MONUMENT voor MAS (deel 1 het begin)

Massimo Götz , mijn onverwoestbare energieke, creatieve,  

altijd in alles geïnteresseerde kunstenaar, kunstkenner,  

jazzliefhebber, muzikant en 55 jaar lang mijn vriend, leeft  

niet meer.  

Op 12 juli van dit jaar is hij overleden. Mijn hart brak. 

Een dag eerder zaten we nog te ‘face-timen’. Hij boven op 

de berg in Italië met uitzicht op Lucca en de Middellandse 

Zee, ik in de polder met uitzicht op veel regen, grazend  

stamboekvee en een versluierde skyline van Weesp.  

Eerst is er leegte, ongeloof en intens verdriet. Ongeordend, 

willekeurig, zonder structuur plopt er als een luchtbel in een  

pan kokend water een herinnering op. 

Beelden als subliminale filmframes uit de bewaarkasten van  

mijn herinnering, ploppen op en verdwijnen weer. Daar  

tussenin leegte. Grijs nietsland als de hemel boven de polder.  

Gedachten aan Jenny, Serge en Valentina. De impact 

die zijn dood op hen moet hebben. Er is teveel verdriet en  

geen ruimte in mijn hoofd en hart om in staat te zijn  

iets van herinneringen te verwoorden en op te schrijven.  

Dat kan nu pas. De tijd ordent.  

De kalender laat zich niet verzetten. 

‘Dat kan helemaal niet, Massimo is onverwoestbaar en heeft  

het eeuwige leven’, zei zijn  zoon Serge nog ongelovig.  

Ondanks allerlei onzichtbare ongemakken, leek hij ook  

onverwoestbaar. Hij bezocht wekelijks wel ergens een  

tentoonstelling, speelde trombone in drie big bands en  

oefende gretig en driftig op dat instrument om toch vooral  

niet schril af te steken bij al die jonge conservatorium  

pikkies. 

Eerlijk gezegd weet ik niet precies hoe oud hij was,  

speelde bij ons ook geen enkele rol, maar hij moet toch al  

een stukkie in de tachtig zijn geweest. 

Onlangs waren we nog in het ‘Van Gogh Museum’. Als een  

jonge god besteeg hij de trappen, lulden we over de  

tijdgenoten van ‘Van Gogh” en de zichtbare invloed die de  

komst van elektrisch licht heeft gehad op het palet van  

Kees van Dongen en Jan Sluijters.  

Bij ‘van Gogh’ was dat niet te zien. Allicht niet.  

Die stierf in 1890, kort voor de introductie van het elektrisch  

licht op de grote tentoonstelling over dat nieuwe wonder in  

Parijs. En zo babbelden we van de fauvist naar de pointillist.  

Van wat na-aap was, beïnvloeding en inspiratie. 

Mas en ik leerden elkaar in 1963, via  Jef de Groot kennen. 

Hij jakkerde in een Mini Cooper, door het Gooi en omstreken. 

Een wilde gepassioneerde jonge kunstenaar die helemaal niet  

geïnteresseerd was in het zo natuurgetrouw mogelijk  

ontwerpen van huiskamerdecortjes. Hij was geïnteresseerd  

in verwondering, verbazing, vernieuwing en provocatie.  

We lagen elkaar wel.  

Beide borstelig en beide, hij tot in de toppen van zijn snor en  

ik tot in de wortels van mijn krullende kruin gemotiveerd om  

de wereld te veranderen, te beginnen bij de televisie.  

Die samenwerking begon bij een serie die oorspronkelijk  

geconcipieerd was rond  Adèle Bloemendaal onder de titel 

Hoofdstuk: . Jef de Groot en ik deden samen productie en ik 

de regie. We stelden een team samen dat schijt had aan  

heilige huisjes en andere gemakzucht. Daarin zaten o.a. 

Frits Müller graficus en destijds politiek cartoonist voor de 

NRC,  Armando en  Hans Sleutelaar in die tijd redacteuren  

bij de Haagse Post,  Robert Kaesen samen met  Rudi van  

Dantzig  directeur van  Het Nationale Ballet  en onze  

choreograaf,  Henk de Rover subliem belichter,  Ruud Bos ,  

jonge ambitieuze pianist, arrangeur, orkestleider en het kon  

niet anders,  Massimo voor het design. 

In oktober 1964 was het zover en maakten we  Hoofdstuk 1 ,  

onze eerste gezamenlijke productie. 

Bij de voorbereiding van  Hoofdstuk II , ontstond er een  

heftige brouille tussen Jef en Adèle. Opmerkelijk, omdat Jef  

een mediator avant la lettre was. Ik heb hem maar zelden  

kwaad gezien. Maar hoe dan ook de bespreking bij Adèle  

thuis in de Zoutsteeg om de hoek van de Nieuwendijk  

eindigde met haar verbale aanbeveling aan Jef voor een  

acrobatische rek- en strekoefening: ‘steek jij die show maar  

in je reet’!

En, zoals zo vaak bij tegenslag, dwingt dat je te zoeken  

naar alternatieven. Die vonden we door onze gezamenlijke 

inspanning niet meer te richten op een vedette, een  

protagonist, maar op een idee. 

Het idee werd de hoofdpersoon.  

Dat lijkt simpel, maar het was een doorbraak in programma- 

denken. Geen hoofdpersoon, geen dramaturgisch gegeven,  

maar het idee is èn hoofdpersoon èn dramaturgisch gegeven. 

Zo ontstonden Hoofdstuk: Misverstand, Hoofdstuk Jaloezie,  

Hoofdstuk Jazz, Hoofdstuk misdaad….. Dat inspireerde Mas 

enorm. Totale vrijheid, alleen nog ingeperkt door de  

begrenzing van het eigen kunnen. Nou die begrenzing was bij  

Massimo nogal grenzeloos. We zaten bijna wekelijks in het  

Stedelijk Museum. Het zijn de 60er jaren. Alles mag, alles  

kan en alles moet anders.  

In de serie Hoofdstuk heeft Massimo de wildste, volstrekt  

ongebruikelijkste, meest fantastische decors ontworpen.  

Eigenlijk waren het geen decors, zeker niet in de destijds  

gebruikelijke betekenis van decor. Ontwerp-ikonen uit die  

periode zoals  Peter Zwart,  Fokke Duetz, Cor Hermeler en  

Jan P. Koenraads, ontwierpen prachtige realistische  

huiskamers, nachtclubs, zetstukken voor shows en bouwden  

Parijs op 50 vierkante meter, maar het was braaf en dienstbaar. 

In  Hoofdstuk heeft Massimo dat pad verlaten. Zijn decors 

waren protagonisten. Kunstwerken, die betekenis hadden  

als solist, maar in de symbiose met acteurs, artiesten, musici 

en figuranten een nieuwe werkelijkheid creëerden. Massimo 

schiep drie dimensionale sculpturen waarin, waarmee,  

waarop en waarbinnen theatrale prestaties plaatsvonden.  

Gesammtkunst noemde  Wagner zijn werken. Nou wij  

geloofden wel in wederzijdse verheviging en versterking van  

verschillende disciplines. Niet één ding op de schop, maar  

meteen maar alles op de schop. Van het doorgeefluik, dat  

televisie in feite was, werd in Hoofdstuk de elektronische  

identiteit van het medium zichtbaar. De cameraopstelling die  

tot dan toe het theaterprincipe volgde (camera’s in de rol van  

het publiek aan de ene kant en de voorstelling aan de  

andere), werd losgelaten. Camera’s konden net zo goed  

tegenover elkaar staan waarbij de voorstelling in het midden  

plaatsvond, of met de rug naar elkaar, waarbij 360 graden  

naar buiten kon worden gefotografeerd.  

Massimo ging geen zee te hoog. Zo tekende hij een dak-frame 

waar houten balken doorheen staken. Om te zien wat ik  

daarmee kon, stak ik door een lucifersdoos van het formaat 

familie-verpakking, een groot aantal lucifers. Met Massimo,  

en Henk de Rover de belichter, gingen we daar ’s avonds  

thuis bij mij, mee experimenteren. Het licht ging uit, Henk  

hield een zaklantaarn boven de lucifersdoos en we zagen iets  

heel bijzonders. Omdat een hand geen statief is, blijft iets  

van beweging onvermijdelijk. We zagen de schaduwen van de  

luciferhoutjes op een vel wit papier een beetje heen- en weer 

bewegen. Natuurlijk kon je schaduwen verplaatsen, door  

spots op verschillende plekken aan- en uit te laten gaan,  

maar schaduwen die zichtbaar bewogen hadden we nog nooit 

gezien. Dat schreeuwde om bewegend licht. Iets wat niet  

bestond en pas in 1984, dankzij de band Genesis als VariLite  

operationeel werd. We vonden het prachtig.  

Licht moest kunnen bewegen. 53 jaar geleden, op 6 oktober 1964, 

trok de toenmalig licht-assistent van Henk de Rover, Ole ter Kuile 

via een geïmproviseerd railsysteem een 5 KW-spot, van de  

ene kant van de studio naar de andere. De bewegende  

schaduw was een feit en werd gecontroleerd door een touwtje  

in de hand van Ole.

53 Jaar later, stelt het natuurlijk niks meer voor, maar toen 

waren we perplex. In de regie gaf ik met een gefluisterde Jezus  

Christus, uiting aan een extatisch gevoel. Op de vloer juichte  

een stille emotie door de studio. We beseften, dat we na het  

programmatisch inzetten van de elektronische authenticiteit  

van het medium, het loslaten van theatrale cameraopstellingen, 

het manipuleren van de beelduitsnede, door het beeld van één  

camera te doorbreken met monitorbeelden van andere camera’s 

enz., opnieuw een grens hadden doorbroken. Achteraf, zoals  

met alles dat ergens begint, geen eindpunt, maar het begin van  

een alsmaar voortschrijdende ontwikkeling. 

De  Hoofdstukken bevatten in veel opzichten, beginpunten 

van nieuwe televisie. Zowel in design als in het gebruik van het  

gereedschap: de elektronica.  

Massimo introduceerde de eerste accumulatie op televisie. 

Hij stapelde bedden op elkaar, laste autowrakken, sturen,  

deuren, wielen en andere onderdelen tot de sculptuur van het  

gestorven vehikel. 

Hoofdstuk was zeker geen aaneengesloten juichkreet. We  

probeerden iets en gingen ook op ons bek. Een minder geslaagd 

idee was de 'improvisatie'. Een programmaonderdeel, waarin 

ieder het beste van zijn of haar specialiteit kon improviseren. 

Massimo improviseerde een sculptuur op een draaischijf, Henk 

de Rover, de belichter, improviseerde er een belichting bij, camera- 

mensen hadden de vrije hand om hun mooiste shots te maken en 

dat alles op muziek van dudes die wisten wat improviseren was. 

Leuk idee, maar we vonden één keer wel genoeg.

De toenmalige ‘wet’ van televisie-design was  

afgeleid van theater. Maakte gebruik van zogenaamde ‘vette  

lappen’ (flexibel materiaal met o.a. baksteenstructuur om gevels  

te suggereren), wandjes om te behangen en wandjes om te  

childeren. De smederij onder leiding van de kleine maar  

onverschrokken  Nico Tukker, zorgde voor metaalwerk. Er  

werden zetstukjes gecoupeerd, doeken gedecoreerd, meubels 

gestoffeerd en rekwisieten geparkeerd. De ‘wet’ van de begin- 

periode ging voornamelijk over het nabootsen van de (theatrale)  

werkelijkheid met showelementen uit variété en revue.  

Het wet van de Hoofdstukken was, dat er geen wetten waren. 

We wilden zowel inhoudelijk als in vormgeving, onbeperkt door 

welke regels dan ook, zelf ontdekken wat de authenticiteit en 

de identiteit van het nieuwe medium was. Door het afschaffen 

van de voor televisie destijds geldende regels en theorieën,  

creëerden we ruimte om onszelf te verrassen met invallen,  

veronderstellingen en praktische uitvoering van creativiteit. 


Nederland had geen serieuze filmtraditie. Televisiemakers van  

de beginperiode werden in Nederland, (in tegenstelling tot  

bijvoorbeeld landen als Duitsland, Engeland, Frankrijk en  

natuurlijk de Verenigde staten) hoofdzakelijk gerekruteerd uit  

radiokringen. De tweede generatie televisiemakers was al een 

stuk gemêleerder. Naar de eerste televisieregie-opleiding in  

1962 (duur 3 maanden) stuurde de Avro 4 kandidaten met 

verschillende achtergronden.  Roelof Kiers (de latere directeur 

van de VPRO) was onderwijzer.  Will Simon was filmer  

(documentaire maker),  Bob Bremer was de zoon van een 

vriend van Siebe van der Zee (de toenmalige Avro televisie- 

directeur) en ik was schrijver (radio en tv) en had in Parijs 

een filmopleiding gekregen van Jean Letarte een Canadese 

livefilm-animatieregisseur.  

Massimo paste qua mentaliteit, energie, rebellerend plezier en 

anarchistische weerzin tegen gevestigde orde en heilig ver- 

klaarde kunst, perfect bij mijn recalcitrante opvatting ten  

opzichte van traditie, herhaling, meer van hetzelfde en de  

daaraan onlosmakelijk gekoppelde creatieve stilstand. 

6.10.’17