Media Diamant 2021


Op 6 oktober ’21 werd in Beeld & Geluid, het instituut dat door Eppo van Nispen tot Sevenaer als een ware Lazarus gewekt is uit een sluimerende schijndood, de ‘Media Diamant’ uitgereikt. 

De prijs, die op lovenswaardig initiatief van collega Jos Budie in 2016 is ingesteld, geldt voor iemand die achter de schermen een bijzondere prestatie of

 prestaties heeft verricht.

De ‘Media Diamant’ ging naar 

cameraman Ivo Palmen. 

Ivo droeg en draagt de verantwoordelijkheid voor het multi-camerawerk van belangrijke programma’s en series met als verse herinnering de overrompelende fotografie van het recente Eurovisie Songfestival.

Theo Joosten, die als cameraman aan talloze producties van mij met tomeloze inzet en prachtige kadrering heeft meegewerkt, trakteerde Ivo op een feestelijke, geestige speech!

Door het bestuur van de Stichting ‘Media Diamant’, 

was ik gevraagd om, ter gelegenheid van de uitreiking een rede uit te spreken. Die rede moet het begin markeren van een 

traditie. Elk jaar zal bij de uitreiking van de ‘Media Diamant’ 

iemand uit het vak verzocht worden om een ‘Rede” uit te spreken onder de titel: ‘De Bob Rooyens Rede’.

Dat is buitengewoon eervol, maar het zijn ook grote schoenen.

In sommige schoenen ben je de clown en in andere bestrijd je het Coronavirus, maar misschien is dat wel hetzelfde.

De richtlijn die Jos Budie mij meegaf luidde:

‘…er is geen richtlijn.’ 

Nou zijn woorden als ‘geen richtlijn’ soepele woorden, die op gummibeentjes naar alle kanten kunnen stuiteren.

Het leek mij echter zinvol om voor zo’n grote groep vakmensen, te focussen op het vak.

De Rede:


Kijkers naar televisie kennen grofweg 2 namen, die van het uithangbord en die van de producent. De voorkant en de achterkant De voorkant heet: André of Chantal, of Carlo, of Irene of Ivo, of Jinek, of…. 

Aan de achterkant kleeft de titel van de kassa. Zeg Talpa, RTL of wel: 

John de Mol: vermogen 2,4 miljard, 

Joop van den Ende: vermogen 1,7 miljard. 

Reinout Oerlemans met:….’ik heb werkelijk geen idee wat hij eigenlijk maakt…

170 miljoen vermogen en René Stokvis jullie weten wel: ‘Schiet ‘m erin, Vlieg er eens uit’ Plak ‘m erop’, ‘trek aan de bel’ en dat Te Land, ter zee en in de lucht’… 35 miljoen. 

Wat dat betreft is Stokvis maar een sardientje in de vermogens-zee van televisie tycoons.

Maar nu…. het vermogen van de makers van het werk dat deze heren en anderen zo puissant rijk hebben gemaakt.

Hun vermogen is…. SCHEPPEN! 

Dat doen wat de vermogende tycoons niet kunnen. Namelijk… het praktisch omzetten van een idee tot een uitzendbaar programma.

De mannen en vrouwen die met elkaar televisie maken.

In het begin van mijn actieve televisieperiode in Nederland was het gebruikelijk dat op de aftiteling, alleen de decorontwerper en graficus vermeld werden.

In Duitsland waar ik vanaf 1966 programma’s ging maken, was het vanzelfsprekend dat de crew op de aftiteling stond. 

Ik heb daar in Nederland, samen met anderen ook voor geijverd. Steeds een paar namen erbij en uiteindelijk kregen we volwassen titelrollen. Er werd weliswaar geen fortuin aan verdiend, maar ‘t legde wel een credit waar die ook thuis hoort. 

Er was altijd wel gedoe over naamsvermelding op aftitelingen.

‘Wat heb je eraan als kijker?’… ‘Wie interesseert zich nou voor al die namen’? Dat is in zekere zin ook wel waar, natuurlijk. Bij de aftiteling van een film in de bioscoop, loopt de zaal leeg. 

Ik hoor ook wel regisseurs die om persoonlijke redenen, het helemaal niet erg vinden dat hun naam niet zichtbaar is.

Anderzijds is het voor de mensen die hun ziel en zaligheid leggen in het maken van een programma, een vorm van waardering en een visitekaartje.

Tegenwoordig wordt behalve het uithangbord en de producent, in heel veel gevallen, niemand meer vermeld. 

Ik kijk naar ‘Mathijs gaat door’, zie daar in een eigen, zich onderscheidende, dynamische regie van mijn oude editor en schakeltechnicus Henk van Engen, prachtig camerawerk, muziek die klinkt als een klok en een belichting die stemmingen omvat van feestelijk tot ingetogen, maar aan het eind van het liedje staat op de aftiteling alleen de naam van de producent.

Het dedain voor de studiovloer is daarmee wel voltooid.

Heeft dat invloed op de inzet bij programma-maken?

Ik hoop van niet. 


Wederzijds respect en waardering zowel voor persoon als talent, tussen crew en regisseur, is allesbepalend voor het eindresultaat. 

Toen ik begon bleek vrij snel dat de crew die bij mij paste ontstond uit een natuurlijk selectieproces. 

The Origin of species zegt: Struggle for life, survival of the fittest. 

Dat geldt zeker ook voor gedreven programma-maken!

‘Programmatelevisie zonder bezieling is leeg…

Bezieling zonder adequate omzetting tot 

programmatelevisie, is verloren!’


Als je internationaal werkt, dan word je steeds opnieuw geconfronteerd met een onbekende crew. 

Mijn eerste producties in Duitsland waren in 1966 voor het ZDF. In Studio Hamburg heb ik alles bij elkaar zo’n 4 jaar gewerkt met een vaste crew. Jong, ambitieus, gedreven. Een familie. Heerlijke tijd.

In 1968 begon ik bij de WDR. De grootste zender van de

ARD. Die bestond toen uit 9 zenders. Elk met een

mediapark van minstens de omvang zoals we dat hier in Hilversum hebben. 

Elke omroep met een eigen manier van werken.

Met de wil en de gedrevenheid zat het wel goed. Maar de snelheid, efficiëntie en kwaliteit was nogal wisselend. 

In Baden Baden 

bij de 

Südwestfunk 

maakte ik 

een show met 

Michael Schanze. 

Meerdere gründlich gedetailleerde voorbesprekingen. 

We gingen de studio in, ik repeteerde het eerste nummer en kreeg toen van de lichtsetzenden Kameramann te horen, dat ik de komende 2 uur in de kantine kon gaan zitten zodat hij licht kon maken. 

Ik wist niet wat ik hoorde. 

Daarmee haal je de flow uit een productie dus dat kon natuurlijk niet. Maar zo waren ze het daar gewend. Het kost heel veel moeite en energie om dat te veranderen.

Ik heb veel voor de WDR gewerkt. 

Net als hier had ik daar een vaste crew, een vriendenclub. 

Van Hannes Hoff, de chef van Fernsehspiel und Unterhaltung, kreeg ik carte blanche. 

We hebben daar prachtige programma’s gemaakt.

Als het niet anders kon, door tot diep in de nacht. 

Geen zee te hoog. 

Alles voor het beste resultaat.

Het kan ook anders. In Parijs werkte ik met de ORTF.

In het Olympia theater van Bruno Coquatrix, ging ik een show opnemen met Mireille Mathieu. 

De reportagewagen zou om 1 uur ’s middags aankomen en tussen 

3 en 6 konden we dan wat repeteren. De reportagewagen kwam pas om 3 uur en de crew rende meteen het café in. Daarna bouwen en tegen een uur of 5 had ik een plaatje. 

Nou bleek dat de brandweer voorschreef dat camera’s maar aan één kant van de zaal mochten staan. De techniek-chef had besloten om 2 camera’s dan maar rechts te zetten, want dat deed de ORTF daar nou eenmaal altijd.

Dat die 2 camera’s aan één kant stonden, zat me niet lekker. Coquatrix erbij gehaald, gebabbel, gebabbel, gebabbel… haalde niks uit. 

Toen dacht ik: weet je wat, als ik nou de scanning van 1 camera niet van links naar rechts, maar van rechts naar links omdraai, dan lijkt het net alsof ik dat kleine zangeresje, met die enorme Piaf strot, zowel van links als van rechts aanschiet. 

De chef techniek deed niet moeilijk, pakte een soldeerbout en draaide de scanning om. 

De wat oudere cameraman, die waarschijnlijk al een paar Pernodjes achter de kiezen had, raakte in paniek, dacht wellicht dat het delirium had toegeslagen en vulde de intercom met een ongekend repertoire aan vloeken. Hij snapte niet waarom het beeld naar rechts ging als hij naar links pande.  Als ik riep: ‘Grand plan a droite’, dan ging hij gegarandeerd eerst de verkeerde kant op en dan, in een lawine van vloeken en uiteenspattende merdes kwam er een shot. Het was een hele bijzondere ervaring. 

Door de manier van werken, snel, veeleisend, ontstond in Nederland in een aantal disciplines met name op handcamera, schakeltechniek en digital effects een periode van ongeëvenaard hoog niveau. Zonder de aanwezigheid van die toppers bij een aantal Duitse producties, zouden die programma’s zowel artistiek als technisch creatief van een minder niveau zijn geweest.

Ik denk aan Alex Bordewijk, Johan van Elk, Ruud Stienen, Theo Joosten, Media Diamant winnaar Berto, Han Budding, Frank Enkelaar, Henk van Engen en ik doe er vast een paar tekort….   Daarvoor excuus. 

Een goeie crew legt een ziel in een productie. 

Een goeie crew is als een familie die om elkaar geeft. 

Een goeie crew heeft een pater familias en een mater. 

Die mater was voor mij vele, vele jaren Myra van der Werf. Zij was

de mitrailette die niet alleen ’100 shots’ per minuut kon cue’n maar ze was ook de moeder van de familie.

En zoals in elke familie ontstond er door stress of wanhoop wel eens wat spanning. Dan was mijn hoofd geluid Wil Zuiderduijn er als de kippen bij, om een bandje af te draaien met een scabreuze tekst of een luide boer. Daarmee ontsnapte de perslucht uit de ballon en kon iedereen weer opgelucht ademhalen. Diezelfde Wil, serveerde gekleed als vrouw Antje blokjes kaas, terwijl Bert Majoor met een haringkraam de vloer opkwam en een visje uitdeelde. De eisen waren hoog er was stress, maar ook oneindig veel plezier en voldoening. 

Zeker 20 jaar heb ik als mijn number one op camera gewerkt met Ruud Stienen. Ruudje stelde de ploeg samen en bepaalde wie er wel en niet in thuis hoorde. Als mijn programma’s er qua camerawerk uitsprongen, dan is dat vooral te danken aan zijn oog voor cameratalent en zijn persoonlijke hoge eisen aan dat prachtige vak.

Ruud overleed op 10 augustus. Een kleine man, maar een gigant in zijn vak. Daarom tot slot een eresaluut, met beelden die hij in zijn viewer gezien heeft en die bij miljoenen televisiekijkers zijn binnen-

gekomen.


Bob Rooyens 

6 oktober 2021 Instituut Beeld en Geluid.