Herinneringen aan
WILLEM DUYS (3)
28 december 1963.
De KL 244 landt op Schiphol.
Aan boord 4 passagiers. ‘Wie het toestel als laatste verlaat
mag het houden’, grapt de purser.
Het zijn zware tijden voor de KLM.
Een dag eerder las ik ’s morgens in de krant, dat de Oost-
Duitse autoriteiten, voor ’t eerst sinds de bouw van de muur
in 1961, bewoners van West-Berlijn toestonden naaste
familieleden in Oost te bezoeken. Een dramatische geste ‘für
unter den Weihnachtsbaum’ van kerstengel Walter Ulbricht
en zijn Deutsche Volksrepublik.
De mensen waren opgetogen, de overheden gereserveerd.
Das Passierscheinabkommen mocht toch vooral niet
betekenen dat het Westen, Oost-Duitsland als staat zou
erkennen.
Het duurde daarna nog tot 9 november 1989 voordat de
muur viel en de krankzinnigheid voorbij was. Een jaar later
schreef en regisseerde ik (ook weer tijdens Kerst) vanuit
‘Das Schauspielhaus’, muziektempel van het toenmalige
Honnecker-regime, het grote verzoeningsprogramma tussen
Oost- en Westduitsland: ‘Macht hoch die Tür, die Tor macht
weit.’
Maar daarover wellicht een andere keer meer.
Het krantenbericht vermelde ook nog dat de BBC die avond
live verslag zou doen.
Ha dacht ik, daar staan dus camera’s.
Ik belde met de geniale Ger Lugtenburg (Avro programma-leider)
en zei iets in de geest van: ‘Ger ’t is Kerst. Bij de
Potzdammerplatz is even een klein gaatje in de muur.
Ouderen mogen eindelijk hun kinderen bezoeken,
vasthouden, omhelzen. Drama, emoties. De rauwe
werkelijkheid van het leven betrapt aan de poort van de
geschiedenis. Moeten we daar niet bij zijn?’
Acties met de geur van kamikaze vonden in Ger meestal een
gretig supporter.
‘Mmmm...’ bromde Ger. Ik hoorde het trommelen van zijn
vingers op z’n bureau.
Dan....
‘Ja, geweldig idee moeten we doen! ‘Neem Willem voor de
interviews en organiseer ’t maar met Oster.’
‘Hoe is Willem z’n Duits Ger’, vroeg ik.
‘Dat weet ik niet, maar die man kan alles’.
Ik belde Fred Oster en we gingen aan het werk.
Even later belde Ger terug.
‘k Heb Willem gesproken en voor de zekerheid nog even
geïnformeerd naar zijn Duitse taalvaardigheid.’
‘Duits’, had Willem gezegd, ‘is als een tweede moedertaal
voor mij.’
‘Maar’, zei Ger, ’vraag ook Ageeth (Scherphuis). Kunnen ze
elkaar ondersteunen en aanvullen en een paartje doet ‘t in
zo’n situatie altijd beter’.
Jawel, Ger kende de emotionele parameters van zijn publiek.
Oster en ik vonden al snel uit dat de Sender Freies Berlin de
BBC faciliteerde en dat zij na de BBC-uitzending, die om 10
uur ’s avonds zou beginnen, met alle plezier aan onze
uitzending wilden meewerken.
We boekten hotelkamers, zochten een vlucht en toen werd ‘t
problematisch.
Rechtstreeks vliegen naar Berlijn vanuit Amsterdam was
onmogelijk. Op grond van de Potsdam overeenkomst
mochten alleen de geallieerden (Engeland, Frankrijk,
Amerika en de Sovjet-Unie) in Berlijn landen. Vanuit het
Westen waren 3 luchtcorridors aangewezen.
Hamburg, Frankfurt en Hannover.
Het was dus zaak om in één van die drie steden een vlucht
te boeken naar Berlijn.
Het was Kersttijd, ’t aantal vluchten ten opzichte van nu
beperkt en om te beginnen was er zelfs naar één van de drie
steden geen stoel meer vrij.
Een spannend, impulsief initiatief leek te eindigen in een
sur place. We telefoneerden met directies van luchtvaart-
maatschappijen, de voorzienigheid en iedereen die ons maar
op weg zou kunnen helpen.
Oster had uiteindelijk een route te pakken. Eerst naar
Düsseldorf, vandaar naar Frankfurt, maar naar Berlijn was
de stand-by-lijst ’t beste wat men ons kon bieden.
Wat te doen?
Gaan natuurlijk!
Begin van de middag waren we op Schiphol.
Zeeën van tijd. De uitzending stond als ingelast programma
gepland voor na het late NTS-journaal, dus zeg maar rond
elf uur. Even een nootje voor de wat jongere lezers:
NTS is de voorloper van NOS.
Ageeth was op Schiphol al bezig met het bedenken en
vertalen van vragen. Waar nodig zocht ze bevestiging of
steun in het woordenboek.
Willem vertrouwde met zijn onverwoestbare optimisme, op
zijn instinct. Hij bevestigde ons nog eens dat zijn kennis van
het Duits vergelijkbaar was met zijn kennis van het
Nederlands en dat niemand zich daarover zorgen hoefde te
maken.
De vlucht naar Düsseldorf verliep probleemloos. Willem was
de held bij de passagiers en het bedienend personeel. Een
maand eerder waren we begonnen met de Vuist en dat was
in Nederland niet ongemerkt voorbij gegaan.
Ageeth was een geliefde en populaire omroepster/presen-
tatrice met een journalistieke achtergrond die in
tegenstelling tot Willem aandacht liever meed, dan genoot.
Na een paar uur wachten in Düsseldorf vlogen we door naar
Frankfurt.
Ageeth concentreerde zich, blokte, verzamelde voor zover
voorhanden materiaal en checkte haar Duits.
Zachtjes repeteerde ze zinnen, vragen en uitspraak.
In Frankfurt ging het mis. Elke maatschappij had een stand-
by-lijst zonder eind, maar er was er niet één waar wij op
voorkwamen.
Ageeth, Oster en ik werden nu toch wel een beetje nerveus.
De tijd begon te dringen.
Het liep tegen achten.
Geen vlucht.
Willem dronk ontspannen een kopje koffie en monterde ons
op met zinnen als: ‘Ach, ’t komt wel goed’.
Daar leek ’t totaal niet op.
Negen uur, nog steeds geen vlucht.
Oster grossierde bij het baliepersoneel van Air France, BEA,
en PanAm in gouden bergen. Hij beloofde z’n jackets,
televisiespecials, documentaires en ander snoepgoed, als ze
ons maar op een vliegtuig naar Berlijn wilden zetten.
Er werd druk getelefoneerd tot en met de Senaat van Berlijn
toe en eindelijk, om 22:00 uur, zaten we in een toestel van
PanAm.
Willem nam nog een kopje koffie, vertelde anecdotes en
babbelde wat met het cabinepersoneel. Ageeth, Oster en ik
hoopten en baden dat we nog op tijd bij de muur zouden
zijn, maar vreesden dat ’t niet zou gaan lukken.
Kort voor elf uur stonden we op Tempelhof.
We propten ons zo snel mogelijk in een taxi.
‘Wohin”?, vroeg de chauffeur.
“An die Mauer wo die Alten von Tagen durchtreten’ zei
Willem opgewekt.
Ik kreeg een bang voorgevoel, dat het Duits van Willem toch
een andere betekenis en grammatica had, dan het Duits van
de Duitsers.
Maar de taxichauffeur had ’t begrepen en gaf gas.
Aanvankelijk met lijm aan de banden, maar nadat we hem
de urgentie hadden uitgelegd, vloog hij als een raket door
het feeëriek verlichte Berlijn.
Op de Potzdammerplatz worstelden we ons door
toeschouwers en Polizei. We zagen een metershoge
kerstboom en hoorden begeleidt door een blaaskapel, een
koor stichtelijke kerstliedjes zingen.
Dat leek me een prima plaats delict.
‘Zet ze daar maar neer Fred,’ zei ik tegen Oster. Hij ging
camera en microfoon zoeken en ik de reportagewagen.
De timing was perfect.
De BBC was aan het afronden.
Ik kreeg verbinding met de HCK in Bussum en hoorde dat
daar al 20 minuten een kaart in beeld stond met de tekst:
‘ We wachten op verbinding met Berlijn.’
Ik oriënteerde me snel waar de 3 camera’s ongeveer stonden
en nam de regie over van de BBC collega.
‘k Sprak drie enthousiaste zinnen tegen een crew die ik nog
nooit gezien had en vroeg om een shot van de blaaskapel.
Tot mijn grote vreugde ‘thank you Lord’ bleek zowel ’t koor
als de kapel gekleed in onvervalste Leger des Heils
kostuums. Sprookjesachtige aanblik. Er branden wat open
vuren en in een driepoot hing een pot voor financiële
donaties. Oster meldde zich via de intercom van een
cameraman. Willem en Ageeth stonden bij de boom en hij
had mensen die net door de BBC waren geïnterviewd stand-
by voor een gesprek. Ik zei dat hij de muziek moest stoppen
en dat ze daarna voor ’t begin van onze uitzending, op zijn
teken konden inzetten met een mooi kerstlied.
De muziek zweeg. Voor mijn camera’s zag ik poëtische
beelden van mensen die in alle richtingen wolken uitpuften
van gecondenseerde lucht en enthousiast riep ik tegen de
HCK in Bussum... ‘...We kunnen’!
Even later zagen de Nederlanders die nog wakker waren,
live beelden uit Berlijn.
Ik was ontroerd en euforisch.
Het was gelukt!
Willem was in zijn element.
Hij speelde in grootse vorm een virtuoze pot tafeltennis
met Duits klinkende woorden.
Hij interviewde een oudere Berlijner alsof hij een gesprek
voerde met een krasse bejaarde in de Vuist.
Minpuntje was wel dat ze elkaar niet helemaal begrepen.
Enerzijds klinkt Berlijns soms heel makkelijk, maar
bedoelen ze toch echt iets anders dan ’t schijnt.
Willem zat er niet mee.
Hij vond op die avond een nieuw soort Duits uit, dat merk-
waardig genoeg wonderbaarlijk veel leek op echt Duits.
’t Klonk bijvoorbeeld veel en veel beter dan ‘t Alkmaarse
volledig a-Duits gesprokene Duits van Rudy Carrell.
Rudy slaagde erin om Duitse woorden, niet Duits te laten
klinken. Voordeel bij Rudy was wel, dat bij hem de woorden
en de syntaxis klopten zodat men hem verstond en begreep.
Willem sprak met veel empathie en gebroken stem met
Berlijners die zojuist afscheid hadden genomen van hun
dierbaren in Oost.
Voor hoe lang?
Voor eeuwig?
Hield de waanzin dan nooit op?
De emoties liepen bij velen over de wangen.
Willem vertaalde zinnen die nooit gesproken waren en
maakte daarvan emotionele essays over humaniteit, onrecht
en verdriet, die het zicht op morgen vertroebelden tot
een onzekere toekomst.
Hij predikte de kerstgedachte bij de snerpende vrieskou
onder de nimbus van de boom en de zegeningen van het pas
geboren kindje Jezus in de ijskoude kribbe.
Omgeven door de warmte van herders, schapen en koningen
onder een muur van onmenselijkheid, haat, afstand en
verdeeldheid.
De camera-lenzen besloegen van ontroering.
’t Idee van Lugtenburg om Ageeth mee te vragen, bleek
achteraf briljant. Zonder haar had de reportage alle
mogelijkheden in zich gehad om te ontsporen tot een Monty
Python-achtige sketch.
Zij stelde waar nodig de goeie vragen, kneedde en duwde
Willem als hij uit de bocht dreigde te vliegen terug in het
goeie spoor, brak af, vulde aan en zette antwoorden in het
juiste perspectief.
‘Die beste Nachtclub von Berlin’, riep Willem opgewekt na
afloop tegen een taxichauffeur.
Wat wij niet wisten en waar we ook totaal niet aan dachten,
is dat nachtclubs premie betalen aan chauffeurs die een
vrachtje bij ze afzetten.
Dat systeem werkt waarschijnlijk op basis van hoe slechter
de club, hoe hoger de premie want wij werden afgezet bij een
nogal ordinaire stripteasetent.
Ageeth voelde zich niet erg op haar gemak maar in de
euforie van het moment schikte ze zich en bestelden we
een drankje. Een stripper draaide op ’t bühnetje haar
routine van een minuutje of vijf, zonder dat wij er veel oog
voor hadden.
We zaten nog te diep in het avontuur van de dag.
De spanning, de ervaringen en de emoties moesten eruit.
Na de act was er een kleine pauze waarna een nieuwe
stripper zich ging afpellen. Het was mij opgevallen dat
iemand achter de bar het startsein voor een optreden gaf,
door twee keer te knipperen met een zaklantaarn.
De jolige roes waarin we ons koesterden, bracht de
kwajongen in Willem naar boven. Als een act voorbij was
pakte hij een halve minuut later z’n aansteker en zwaaide er
twee keer mee door de duistere tent.
Prompt startte de muziek en begon een meisje te strippen.
Nadat hem dat voor de tweede keer gelukt was kwam een
uiterst potente barman ons vragen of we daarmee wilde
stoppen.
Toen begon het wat uit de hand te lopen.
Oster werd baldadig en sprak tegen de gestaalde man zijn
vermoeden uit, dat de glazen gevuld werden met spiritus en
eiste de fles te mogen zien waaruit we ons drankje hadden
gekregen.
Intussen zwaaide Willem achter zijn rug nog ’s twee keer
met de aansteker waarna de muziek weer begon, ’t gebrek
aan humor bij de man plaats maakte plaats voor echte boosheid
en wij werden dringend erzocht om het pand, na het betalen
van een belachelijke prijs voor één drankje, te verlaten.
Een dag later.
De KL 244 landt op Schiphol.
Aan boord 4 passagiers. ‘Wie het toestel als laatste verlaat
mag het houden’, grapt de purser.
Voor geen goud willen missen.
Bob Rooyens
23.6.2011